Door Menno Wielinga
Kinderen bij ons in de straat noemden hem ‘Wolf’. Elders in de Oosterparkwijk noemden ze hem bijna liefkozend ‘Wolfie’. Zijn werkelijke naam was J.B. de Wolf. Hij was in de jaren vijftig een bekende middenstander in onze wijk.
Wolf was in onze kinderogen een oude man – vrij klein met een gebogen gestalte – altijd gehuld in een lange grijze jas, waarbij hij een ouderwetse grote brede pet of een hoed droeg. Wolf had een Rijdende Winkel – een vroege voorloper van de latere SRV wagen. Het voertuig was een overkapt soort bakfiets, groot formaat, op vier wielen, die aan één kant open was en getrokken werd door een pony die door ons Bobbie werd genoemd. Japie, een verstandelijk beperkte, wat oudere jongen, die altijd bij Wolf was, hield Bobbie aan de teugel.
In die blauwe, rijdende winkel rook het heerlijk naar zeeppoeder. Wolf zat op de plank op de rand van de kar en graaide al zittende het verlangde spul tevoorschijn. Hij had in onze ogen letterlijk van alles te koop. Soms kregen we een dropje van hem. En als er geen klanten meer kwamen, riep Wolf: “De Rijdende Winkel voor de deur! We gaan weer een eindje verder!” waarbij hij een bel liet klingelen.
“Wat is een jood?”
‘Wolf is een jood’, zei mijn moeder op een gegeven moment. ‘Wat is een jood?’, vroeg ik haar, als 11-jarig jochie. Ze vond dat zichtbaar een moeilijk te beantwoorden vraag. Voorzichtig omschreef ze hem als iemand ‘die het heel erg moeilijk had gehad in de oorlog.’ Meer wou ze me daarover op dat moment niet kwijt. Later zou ze daar nog wel wat meer over vertellen, zo beloofde ze.
Wij kenden als kinderen het woord ‘jood’ wel, maar dan op z’n Gronings: ‘jeude’. Als brildragers werden mijn broertje en ik vaak uitgescholden voor ‘brillejeude’. De voddenman die door de wijk reed met zijn bakfiets werd de ‘voddejeude’ genoemd. Zo werd iemand ook genoemd die slordig gekleed was: ‘Hai lopt derbie as een voddejeude’ was dan de uitdrukking. En als er iemand teveel en te lang zeurde over de prijs van een aankoop noemde men zo iemand een ‘olle jeude’ of een ‘sjacheraar’. En soms waarschuwden andere kinderen voor de ‘boeze jeude’ die je kwam ‘halen’ als je ondeugende dingen deed. Het hoe en waarom was nooit duidelijk, maar het klonk heel spannend.
Het waren uitdrukkingen die toen gangbaar waren ook onder de jeugd – ‘straattaal’ zou je het kunnen noemen – en die normaal waren in die tijd. Het begrip ‘discriminatie’ en ‘antisemitisme’ kenden we niet. Nooit van gehoord. Tegenwoordig zijn het uitdrukkingen die we niet meer wensen te horen en zeker niet wensen te gebruiken.
Pas op de middelbare school werd mij verteld, zij het mondjesmaat, wat er was gebeurd met de joodse bevolking in Nederland. Maar dat in de maanden juli 1942 tot en met april 1943 2.550 joodse Groningers werden gedeporteerd naar Westerbork, en vandaar naar de vernietigingskampen werden afgevoerd, dat werd niet verteld. En dat slechts 10 van hen de concentratiekampen overleefden ook niet. En evenmin dat na de oorlog naar schatting slechts 120 tot 200 joden, vooral uit de onderduik, terugkeerden naar Groningen. Momenteel telt de joodse gemeente in Groningen zo’n 60 gezinnen, die een hechte en actieve gemeenschap vormen.
‘Stolpersteine project’ staat op stapel
In de Oosterparkwijk staat een ‘Stolpersteine project’ op stapel. Stolpersteine zijn glimmende messing gedenktegeltjes (formaat 10 x 10 cm) ter herdenking van de mensen die door de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog werden verdreven, gedeporteerd, vermoord of tot zelfmoord zijn gedreven. Deze ‘struikelstenen’, zoals ze ook wel worden genoemd, herinneren aan de vermoorde Joden, Sinti en Roma, homoseksuelen, dienstweigeraars, politieke gevangenen, Jehova’s getuigen en gehandicapten.
Op het messing tegeltje staat vermeld: de naam, geboortedatum, deportatiedatum en plaats en datum van het overlijden van de herdachte persoon. De tegeltjes worden aangebracht in de trottoirs voor de woningen waar die mensen woonden toen ze op transport werden gesteld. De bedoeling is dat men als het ware over zo’n Stolperstein ‘struikelt’ en naar beneden kijkt om de tekst te lezen en daardoor ‘het hoofd buigt ter herdenking’ van het slachtoffer.
Er is inmiddels een inventarisatie gemaakt op basis van de razzialijsten die vermeld worden in het boek van Johan van Gelder: ‘Terug van weggeweest’. Op die lijst worden 194 joodse bewoners uit de Oosterparkwijk genoemd die (via Westerbork) naar de vernietigingskampen werden afgevoerd. Over dit ‘Stolpersteine project’ zult U ongetwijfeld in de nabije toekomst meer horen!
De winkel in de Hortensialaan
‘Wolf’ dreef in de jaren vijftig naast de ‘rijdende winkel’ ook een ‘gewone’ winkel, die hij in 1947 opende aan de Hortensialaan 49. In 1955 werd de zaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam ‘J.B. de Wolf en Zn’. Wolfs zoon, met wie hij de winkel dreef, staat vermeld als H.S. de Wolf. De winkel werd omschreven als: “Kleinhandel in huishoudelijke artikelen, galanterieën, porselein, glas, aardewerk, borstelwaren, was-, poets- en reinigingsmiddelen, bijouterieën, souvenirs, verpakte chocolade en suikerwerken.” In november 1956 meldde het Nieuwsblad van het Noorden: “J.B. de Wolf en Zn. heeft vernieuwde zaak heropend” en verder: “De zaak maakt een overzichtelijke indruk, iets wat door de moderne inrichting volledig ondersteund wordt”. Kortom: het was een mooie zaak.
Op 2 februari 1980 stond er in het Nieuwsblad de volgende advertentie: “In verband met het overlijden van de grondlegger van ons bedrijf dhr. J.B. de Wolf zijn onze zaken maandag de gehele dag gesloten”. Ondertekend met: ‘De Wolf – Hortensialaan – Kapteijnlaan’. In de Kapteynlaan had De Wolf rond 1970, op de hoek met de Petrus Driessenstraat, een filiaal geopend. Ik herinner mij nog dat het leek op een soort Blokkerfiliaal, met wasrekken en trapjes buiten naast de deur. Het register van de Kamer van Koophandel noemt het jaar 1986 als uitschrijfdatum van het bedrijf. Meer is mij niet bekend over de familie De Wolf.
Winkel was op zondag geopend
Van een buurman hoorde ik dat de winkel van De Wolf (wat op zichzelf in Groningen heel bijzonder was) op zondag open was. Maar op de zaterdag was de winkel gesloten vanwege ‘sabbat’. Dat was de joodse religieuze rustdag. Op sabbat werd er niet gewerkt. Joodse winkeliers kregen in Groningen op aanvraag zonder problemen een gemeentelijke ontheffing van de winkelsluitingswet.
Mijn buurman ging als jochie altijd ‘s zondags met zijn ouders naar zijn oma, die in de Hortensialaan woonde. Van haar kreeg hij dan een stuiver en kocht daarvoor in de winkel van De Wolf een zakje vol brokken massee. Dat was een bijproduct dat overbleef bij de vervaardiging van aardappelstroop. Massee was tot begin 60-er jaren in veel winkels en bakkerijen te koop als snoepgoed. Het had een typische zoete smaak en werd door bakkers als zoetstof gebruikt voor ontbijtkoek en Groninger koek.
Het winkelpand van De Wolf is enige jaren geleden afgebroken. Op deze plek is een onderdoorgang gecreëerd, tussen de Hortensialaan en de daarachter gelegen Slacht-huisstraat. De huisnummers Hortensialaan 49A en 49B bestaan nog wel.
Noem die doorgang: ‘De Wolf passage’
Misschien is het een aardig idee om die doorgang een naam te geven die herinnert aan de winkel die er ooit was en aan de eigenaar die in de naoorlogse jaren een bekende figuur was in de Oosterparkwijk. Mijn voorstel is: noem die doorgang ‘De Wolf passage’ en breng op de muur als toelichting het volgende versje aan:
Sabbat
Op deze plek in de Hortensialaan
Lag ooit de winkel van De Wolf.
Op zondag kochten wij daar snoep.
De zaterdag was de Joodse rustdag.
Goed nieuws over de ‘De Wolf passage’
Inmiddels heeft de gemeente laten weten bovenstaand idee goed te keuren. Ook de Vereniging van Huiseigenaren Hortensialaan vindt het een mooi voornemen. De volgende stap is het laten maken van een herdenkingsbord met de bovenstaande Sabbat tekst, waarvoor eerst een offerte moet worden ingediend ter goedkeuring. Daarna moet er nog een potje worden gevonden voor de betaling. Maar u weet: “Wat in het vat zit verzuurt niet”. We gaan dus moedig voorwaarts!