Op een dag staat ze voor mijn raam, afgezet door een wit
busje, in een roze jas met een grote afdruk van een bloem aan de voorkant. Ik
ben niet blij met haar. Ze verstoort mijn uitzicht over de vijver. Ik heb geen
achtertuin, dus daar moet ik het van hebben. Maar als ik zie hoe ze parklopers
en voorbijgangers uitnodigt hun zakjes hondenpoep, blikjes, plastic en andere
rommel bij haar af te geven, ben ik om en noem ik haar bij haar naam: Rosie.
Een wonderlijke band en een gevoel voor verantwoordelijkheid voor een roze
afvalbak begint te groeien. Het busje komt plichtsgetrouw twee tot drie keer
per week om haar te verschonen. Ik sta er niet alleen voor.
Maand na maand houd ik in de gaten of ze het redt
daarbuiten. Dat lijkt prima te lukken, ondanks het feit dat ze een paar keer
wordt bespuugd door een langsfietsende oudere man die haar misschien te roze
vindt. Je weet het niet. Roze is tegenwoordig niet meer voor mannen, behalve in
Italië.
Het jaar gaat voorbij. Rosie houdt stand. Ik ben trots op
haar. Maar de grote test moet nog komen. Oudejaarsavond: vuurwerk, brand,
dronken mensen. Mijn partner en ik houden nu samen de wacht. De
verantwoordelijkheid weegt zwaar.
Tegen de avond is het raak. Een enorme knal! Er komt rook
uit Rosies mond. Haar buik is opengereten. De vuilniszak in de zware
binnenemmer waarin ze het gedoneerde afval opvangt is aan flarden. Ik besluit
de emmer voor deze nacht in mijn schuurtje te zetten om erger te voorkomen.
Rosies deurtje laat ik open, zodat potentiële aanslagplegers kunnen zien dat er
bij haar geen eer meer te behalen valt.
Een half uurtje gaat voorbij voordat het deurtje duidelijk
hoorbaar door iemand wordt dichtgeslagen. Een vrouw loopt weg. “Wat mijn is
dijn is,” zal ze gedacht hebben. Nadat ze een grote plastic zak van de Plus met
afval in Rosies lege huls heeft gezet, heeft ze haar deurtje netjes gesloten.
Rosie kan daardoor geen pap meer zeggen. Dat zet geen zoden aan de dijk. Ik zet
de binnenemmer met een lege vuilniszak maar weer terug in Rosies buik. Ze is
weer compleet.
Twee volgende vuurwerkaanslagen overleeft ze wonderwel. Het wordt rustiger buiten. We gaan met een gerust hart naar bed en vallen redelijk snel in slaap. Rond een uur of twee word ik wakker van herrie buiten. Mijn partner staat bij het slaapkamerraam en bonst op de ruit. Ik hoor jonge stemmen, en voetstappen wegrennen. Rosie blijkt het slachtoffer te zijn geworden van een laffe laatste aanval. Gebruikmakend van de dichte mist heeft een groepje jongens haar geschopt en geslagen, de afdrukken nog duidelijk zichtbaar op haar lijf. Ze hangt scheef aan haar lantaarnpaal. Haar deurtje hangt weer open en de binnenemmer is verdwenen. Die zie ik gelukkig een paar huizen verderop liggen. Ik raap hem op om dit keer mee naar huis te nemen, trek Rosie recht en sluit haar deurtje. We hopen er het beste van maar zijn er niet gerust op. Rond vier uur vallen we eindelijk toch in slaap. Na een gestreste, onrustige nacht is Rosie de eerste die ik ‘s ochtends in het nieuwe jaar begroet. Ze heeft de ultieme proef doorstaan. De zware afgelopen avond en nacht is haar niet aan te zien, wat je van ons niet kunt zeggen. Vrolijk roze en trots staat ze daar. Je hoort haar zachtjes roepen: “Afval hier!” Mijn Rosie! Oudjaar 2020 mag ze in mijn schuurtje logeren. Hebben we alle drie een rustige nacht.