Om te beginnen twee dichtregels van Levi Weemoed:
“ik zag een cursus ‘Stop met Roken’
Ik heb er véél van opgestoken”
Bart Adjudant schreef een actuele variant op dit thema, die minstens zo leuk is. De titel van dit gedicht luidt: ‘Het nieuwe roken’:
“Men zegt wel: zitten is het nieuwe roken
Tabak is tegenwoordig schreeuwend duur
Een roker speelt dus financieel met vuur
Wanneer een sigaret wordt opgestoken
In plaats van al mijn spaargeld op te paffen
Besloot ik mij een zithoek aan te schaffen”
Op 8 juni vond de poëzie-middag ‘Dichter bij de Oosterparkwijk’ plaats. Nadat eerst een vijftal dichters in de Oosterkerk hadden voorgedragen uit eigen werk, trokken de poëzieliefhebbers naar de Paradijsvogeltuin waar ze, in de buitenlucht, het tweede deel van het evenement bijwoonden. Inmiddels was het gaan regenen. Het publiek liet zich hierdoor niet ontmoedigen en kroop wat dichter bij elkaar onder het tentzeil dat boven de banken en stoelen was gespannen. Hier en daar werden paraplu’s opgestoken. In de Paradijsvogeltuin kwamen maar liefst tien dichters aan het woord. Willemijn van der Walle stelde hen met een korte inleiding aan de aanwezigen voor. Achtereenvolgens waren dat: C’rienke Antuma, Krista Middel, Linda Eisses, Mirjam Dijkhuis, Jacob de Boer, Annelie Moolhuizen, Bart Adjudant, Willy Koolstra, Bill Mensema en Willy de Leeuw. De toehoorders kregen een afwisselend programma voorgeschoteld. Tien dichters – dat betekent tien verschillende uitingen van poëzie. Ernstig, grappig, aangrijpend, toegankelijk, minder toegankelijk, al dan niet op rijm. Sommigen lazen hun werk heel ingetogen voor, anderen – Mirjam Dijkhuis, Jacob de Boer en Bill Mensema – maakten er een levendige performance van. De dichters kregen na afloop van hun voordracht door Jacqueline Pieters – die met andere leden van de werkgroep ONS de poëzie middag had georganiseerd – een pioenroos uitgereikt. Met het dringende advies deze thuis schuin af te snijden.
C’Rienke Antuma heeft ooit gesolliciteerd naar de functie van stadsdichter van Groningen “wat ik dus niet geworden ben”. In het gedicht dat ze destijds instuurde – ‘Dichter bij Stad’ – verwoordt ze heel duidelijk wat haar intenties zijn. De tweede strofe van het uit vier strofen bestaande gedicht, luidt als volgt.
“Maar wat is een dichter, wat is poëzie
hierop geef ik mijn visie.
Ik schrijf gedichten in gewone taal,
direct en eenvoudig; een duidelijk verhaal.
Toegankelijk met tegelijker-tijd een diepere laag,
zo dicht ik graag.
Ik breek dingen open, of zet iets in het licht
de andere kant van een bekend gezicht.
Ik laat zien wat anders maakt
laat horen wat raakt.”
Van Krista Middel noteerde ik in de gauwigheid de treffende regel – “ik wou dat alles anders was geweest, voor jou en ook voor mij” en van Linda Eisses de zinnen “je kunt het verleden maar beter een stap voor zijn” en “ik verlang naar je vingers die verhalen schrijven op mijn lichaam”. Willy de Leeuw las onder meer haar gedicht over honderd jaar Oosterparkwijk voor, terwijl haar naamgenoot Willy Koolstra een viertal gedichten declameerde, waaronder ‘Koffieschaamte’. De eerste regels luiden:
“Senseo stroomt
En sputtert
licht gebrande geur
jaagt slaap en droom
naar de nacht terug.”
Binnen dit verslag is het onmogelijk om alle tien dichters in gelijke mate aan bod te laten komen. Dat is jammer, want de bijdragen waren stuk voor stuk de moeite waard. En door steeds fragmenten aan te halen, doe ik afbreuk aan het gedicht als geheel. Daarom eindig ik met het integraal citeren van een gedicht van Annelie Moolhuizen. De titel: ‘Groene Vingers’.
“Ik heb supergroene vingers
en toch gaan al mijn planten dood
Ik ben een schrijver, oké?
Geen hovenier
Ik word niet betaald om
planten water te geven
Eigenlijk word ik helemaal niet betaald
Ik heb dan ook geen geld voor planten
Die cactus daar?
een stuk piepschuim,
groen geverfd
Vandaar,
die groene vingers.”