Op het Noorderstation stapte een wat oudere dame in de trein. Nadat ze even om zich heen had gekeken, ging ze op de bank tegenover me zitten. De tas met inkopen zette ze naast zich neer. Ze groette me vriendelijk, maar daar bleef het niet bij. Nog voor de trein goed en wel op gang was gekomen, begon ze geanimeerd tegen me te praten, of we oude bekenden van elkaar waren. Ze vertelde dat ze geboren en getogen was in Uithuizen, dat beviel haar goed, heel goed zelfs, ze zou nooit ergens anders willen wonen. “Het is er zo rustig, zo landelijk. En iedereen kent elkaar. Ik kom graag in Groningen, maar ben iedere keer weer blij als ik in de trein naar huis zit. Bent u bekend in Uithuizen?”
Ik heb er een jaar of drie in het gemeentehuis vergaderingen genotuleerd en antwoordde bevestigend. En voegde eraan toe dat ik het een mooi dorp vond “Met de Menkemaborg natuurlijk als grote trekpleister.”
“Nee, nee”, corrigeerde de dame me “We hebben in Uithuizen geen Trekpleister. We hebben wél een Kruidvat.”