Er zijn plannen om in de Oosterparkwijk Stolpersteine te leggen voor de huizen waar mensen woonden die tijdens de tweede wereldoorlog zijn omgebracht. In onze wijk zullen dit voornamelijk Joden en verzetsstrijders zijn. In het septembernummer van de wijkkrant heeft u hierover het een en ander kunnen lezen. Op dit moment zijn er in de wijk nog maar op één locatie Stolpersteine geplaatst, namelijk voor een huis in de Jan Hissink Janssenstraat, dichtbij de Petrus Campersingel. Op dit adres woonde aan het begin van de oorlog de familie Duitscher: vader Abraham, moeder Carolina en de kinderen Johanna en Samuel. Ze zijn alle vier op 21 mei 1943 in Sobibor vermoord.
Bij toeval ben ik onlangs iets meer over deze familie te weten gekomen. Het zijn maar enkele feiten die bepaald geen volledig beeld geven van de familie, maar toch maken dat de gezinsleden nu iets meer zijn dan namen op een Stolperstein. In 2008 publiceerde Evelien Gans, hoogleraar Joodse cultuur en geschiedenis, het eerste deel van een dubbelbiografie van de historicus Jaap Meijer (1912-1993) en zijn zoon, de journalist, criticus en schrijver Ischa Meijer. (1943-1995). De laatste verwierf grote bekendheid met zijn interviews voor de VPRO – zowel voor radio als televisie. Uit het boek blijkt dat Carolina Duitscher een zuster was van Jaap Meijer, en dus een tante van Ischa.
Het gezin Meijer
We gaan even terug in de tijd. Op 12 juni 1909 zijn Samuel Meijer en Martha Krammer in oude Pekela getrouwd. Het echtpaar kreeg al snel drie kinderen: Wilhelmina (geboren in 1910), Carolina (geboren in 1911) en Jaap (geboren in 1912). In 1912, toen Martha in verwachting was van de jongste, is het gezin van Bellingwolde naar Winschoten verhuisd. Daar verdiende Samuel de kost als handelaar in oude lompen, wat bepaald geen vetpot was. Het gezin leefde onder het bestaansminimum. De situatie werd er niet beter op toen vader in 1923 op 49-jarige leeftijd overleed. In 1928 is Martha met Wilhelmina en Carolina naar Groningen verhuisd (naar de Atjehstraat), waar de dochters aan de slag gingen als naaister. Ook moeder schijnt aan de inkomsten te hebben bijgedragen, met het doen van enig naai- en verstelwerk. Zoon Jaap was toen het huis al uit. In 1926, op dertienjarige leeftijd, is hij naar Amsterdam vertrokken om geschiedenis te gaan studeren aan het Nederlands Israëlitisch seminarium. Dat was bijzonder, want het gezin had geen cent te makken. Voor studie was er geen geld. Er moest gewerkt worden. Maar Jaap was een bolleboos op school, daarom kreeg hij een beurs. Een bescheiden beurs. Hij kon er net zijn kamerhuur plus ontbijt van betalen. Voor de warme maaltijd was hij aangewezen op liefdadigheid. Hij maakte in Amsterdam gebruik van een systeem dat vanuit Oost-Europa was overgewaaid – het systeem van de ‘Täg-esser’. Arme Joodse studenten schoven iedere avond bij een, meestal welgesteld, Joods gezin aan tafel om mee te eten. Het was een roulerend systeem: iedere avond was een ander gezin aan de beurt. De student ging dus van adres naar adres.
Na zijn afstuderen ging Jaap aan het werk als leraar geschiedenis. Van 1941 tot 1943 gaf hij les aan het Joods lyceum in Amsterdam, waar Anne Frank een van zijn leerlingen was.
Het gezin Duitscher
Carolina Meijer is op 26 september 1935 getrouwd met Abraham (Bram) Duitscher. Het was ‘een moetje’, zoals dat destijds werd genoemd. Nog geen half jaar na het huwelijk, op 5 maart 1936, is dochter Johanna geboren. Naar verluidt, keken Jaap en zijn vrouw Liesje – ook hij was inmiddels getrouwd – om die reden neer op het kersverse echtpaar. De twee hielden er op dit punt kennelijk hoge morele principes op na. Op Brams maatschappelijke positie viel niets aan te merken. Hij had een goede baan. Bram werkte als administratief ambtenaar bij het elektriciteitsbedrijf Groningen. Een betrekking bij de gemeente – dan zat je goed, dan was je kostje gekocht. Maar dit gold niet in oorlogstijd. In november 1940 werden alle Joden in overheidsdienst ontslagen. Ook Bram zal zijn baan zijn kwijt geraakt. Hoe het gezin zich hierna financieel heeft gered, is niet bekend. In ieder geval zijn Abraham, Carolina en hun kinderen blijven wonen op het adres aan de Jan Hissink Janssenstraat, waarheen ze op 2 mei 1938 waren verhuisd. In 1943 zijn ze op transport gezet naar Polen.
Gedicht
Jaap Meijer is na zijn studie in Amsterdam in het westen blijven wonen. Maar zijn jeugd in Winschoten is hij nooit vergeten. Op latere leeftijd is hij – onder het pseudoniem Saul van Messel – gedichten gaan schrijven, deels in het Gronings. Op 15 februari 1944 is Jaap, met zijn vrouw Liesje en hun zoontje Ischa, die toen net een jaar oud was, vanuit Westerbork getransporteerd naar kamp Bergen-Belsen. Daarbij kwam de trein door Winschoten, Jaaps geboorteplaats. Op aangrijpende wijze heeft hij later in het gedicht ‘bie langs /15-2-1944’ verwoord wat er op dat moment door hem heen ging.
“doe leste train
dij mie bie
winschoot langs
noar schanze
ridt
lag onder
dizze zulde
locht
mien jongenstied
dag dode pabbe
doe ligst
hail dicht bie
woarhèn
goan wie”
Op wonderbaarlijke wijze heeft het gezin Meijer de ontberingen in het kamp weten te overleven.