In de luit heb ik mijn stem gevonden

Vincent van der Aa speelt luit tijdens de muzikale fietstocht

Op 15 juni vindt er in onze wijk een
muzikale fietstocht plaats, georganiseerd door de werkgroep Oosterpark Nooit
Saai (ONS). De deelnemers fietsen die dag van locatie naar locatie, waar ze
iedere keer getrakteerd worden op een klein huisconcert. In totaal doen vijf
musici mee aan het project. Een van hen is Vincent van der Aa. Hij is
gitaardocent bij het Centrum voor Kunst en Cultuur in Haren, maar op 15 juni
zal hij niet de gitaar, maar de luit bespelen, zijn tweede grote, muzikale
liefde. Die dag begeleidt hij sopraan Manon Bergstra die liederen zal zingen
van – zoals de plannen nu zijn – Henry Purcell en John Dowland. In zijn
woon-werkkamer waar hij straks zijn gasten ontvangt, vertelt Vincent over zijn
achtergrond.

“Ik ben geboren in Almelo, als enige jongen in een gezin met zes kinderen. Muziek speelde bij ons thuis wel een rol. Mijn vijf zussen zaten allemaal op muziekles en ik zong bij een koor. Een katholiek kerkkoor. We zongen tijdens diensten in de Sint Georgiusbasiliek, de kerk waar ook Herman Finkers actief is. Ons repertoire bestond onder andere uit missen van Mozart en Haydn. Ik vond het heel indrukwekkend om, hoog in de kerk, ach-ter een balustrade, de meerstemmige missen te zingen. Met voor ons een groot boek waarin de tekst stond. Daar is waarschijnlijk de kiem gelegd voor mijn liefde voor de klassieke muziek. Hoe oud ik toen was? Een jaar of tien, denk ik. Dat was eind jaren zestig. Ik zat nog op de basisschool.”

Wanneer kwam de gitaar in je leven?

“Aan het begin van de middelbare school heb ik het kerk-koor ingeruild voor de gitaar. Een kerkkoor – dat kon ik toen natuurlijk niet meer verkopen aan mijn leeftijdsgenoten.

Het vriendje van een van mijn zusters, nu mijn zwager, had een gitaar. Hij was een enorme Beatlesfanaat en speelde al hun muziek na. Dat vond ik prachtig. Dat wilde ik ook. Om een gitaar te kunnen kopen ben ik toen ramen van auto’s gaan wassen. Het was kwartjeswerk. Ik heb heel wat ramen moeten lappen voor ik het geld voor een tweedehands gitaar bij elkaar had gespaard. Daarop ging ik los. Ik speelde muziek van Bob Dylan, Boudewijn de Groot en Donovan, heel fanatiek. Uren en uren oefende ik op een paar akkoorden, tot het bloed me van de vingers droop. Na veel zeuren mocht ik van mijn ouders naar de muziekschool waar ik gitaarles kreeg van een heel bijzondere docent.

Na het eindexamen Havo stond ik voor de vraag: wat nu? Er was maar één ding dat ik wilde en er was maar één ding dat ik dacht te kunnen – en dat was gitaar spelen. Ik heb toen bij verschillende conservatoria toelatings-examen gedaan. Technisch was mijn spel wel in orde, ik speelde behoorlijk lastige stukken, maar door een gebrek aan theoretische kennis moest ik eerst de vooropleiding doen. Ik heb voor de opleiding in Amsterdam gekozen – waar ik na anderhalf jaar afgegooid ben. Ik was te vaak te vinden in gerenommeerde jazzclubs als Het Bimhuis en De Kroeg aan de Lijnbaansgracht. Grootheden als Chet Baker en Ben Webster heb ik daar zien spelen. Zij spraken enorm tot mijn verbeelding. Maar het betekende wel het einde van de vooropleiding. Een uitspraak van een van de docenten staat me nog altijd bij: “Een mislukt musicus is een last voor de maatschappij”.

Daar kon je het mee doen.
En toen

“Tijdens een bezoek aan mijn ouders in Almelo hoorde ik op de RONO dat er in Groningen een gitaardocent werd gezocht. Geert Jager had aan de Korreweg een muziekwinkel waar hij allerlei instrumenten verkocht. Boven de winkel was een ruimte waar muziekles werd gegeven, onder meer gitaarles. Ik heb gesolliciteerd en ben aangenomen. Dat was een leuke tijd waarin ik heel veel heb geleerd. Van les geven leer je zelf bijna nog meer dan de leerlingen. Anderhalf, twee jaar later heb ik opnieuw toelatingsexamen gedaan, nu voor het conservatorium in Groningen. En deze keer ben ik geslaagd. Inmiddels was ik getrouwd en hadden mijn vrouw en ik twee kinderen. Het waren tropenjaren. Mijn vrouw werkte, ik studeerde en zorgde overdag voor de kinderen. Maar ik heb mijn diploma gehaald. En nu geef ik al jaren les op het Centrum voor Kunst en Cultuur in Haren.”

En wanneer is je liefde voor de luit
ontstaan?

“Tijdens een werkweek op het conservatorium liet een specialist in oude muziek ons horen hoe renaissance- en barokmuziek op de oorspronkelijke manier gespeeld, op de luit klonk. Dat was een openbaring voor me. Ik zeg wel eens ‘in de luit heb ik mijn stem gevonden’. De luit is ook een snaarinstrument, maar een heel andere dan de gitaar. De gitaar is plat, de luit heeft een bolle kast, om eerst het uiterlijk te noemen. Maar ook de klank is anders. De luit heeft een rijkere akoestiek en meer boventonen. Er gaan meer snaren meetrillen. Het is een totaal andere klank-wereld. Eigenlijk zijn luit en gitaar niet met elkaar te verenigen. Het omschakelen van het ene instrument naar het andere is dan ook best lastig, maar het kost me na al die jaren steeds minder moeite. Er zijn nog meer verschillen. Voor een luit heb je een baby-huidje nodig, zonder eelt op de vingers en korte nagels. Bij het spelen op een gitaar zijn lange nagels juist heel handig.

Is er veel muziek voor de luit geschreven?

“Ja, er is behoorlijk wat materiaal. John Dowland, die leefde eind zestiende begin zeventiende eeuw, heeft voor de luit gecomponeerd. Hij schreef melancholieke muziek. Dat was mode in die tijd. Maar ook van Bach zijn composities bekend. Ik ben in de geschiedenis van de luit gedoken. Het instrument is duizenden jaren geleden in het oude Mesopotamië ontstaan, in het land van de Eufraat en de Tigris, het gebied waar nu oorlog wordt gevoerd. De naam ‘luit’ is afgeleid van de Arabische woorden ‘al ud’, wat ‘het stokje’ betekent.

Tijdens de renaissance ontstond er behoefte aan instrumenten met lagere tonen. Deze waren nodig om zangers te kunnen begeleiden. Zo is de theorbe ontstaan, een luit met een heel lange hals. Hoe langer de snaren, hoe lager de tonen zijn die je kunt spelen. Er zijn verschillende soorten theorbes. Mijn exemplaar is gemaakt door een bouwer in Engeland. Met de hele familie zijn we er destijds heen gegaan om het instrument op te halen. Heel bijzonder. Het was net of we ons adoptiekind gingen verwelkomen.”

Geef je ook concerten?

“Steeds minder vaak. Een concert vergt veel voorbereiding, wat moeilijk te combineren is met mijn werk als gitaarleraar. Ik heb heel veel leerlingen. Les geven is vermoeiend, maar fijn om te doen. De leerlingen houden me bij de tijd. Mijn doel is dat ze op een prettige manier binnenkomen en op een nog prettiger manier weggaan. En het is mooi wanneer ze in die tussentijd ook nog wat geleerd hebben. Misschien ga ik me wat meer op concerten richten wanneer ik eenmaal met pensioen ben.

Ik heb wel soloconcerten gegeven, maar het liefst begeleid ik vocalisten. Dan blijf ik op de achtergrond, wat me prima bevalt. Ik sta niet graag in de belangstelling. Liever zit ik hier aan de tafel en kijk ik naar buiten. Er is hier best veel te zien wanneer je daar oog voor hebt. Vanochtend zat er een Vlaamse gaai op de schutting, een prachtig vogeltje, met blauw op de vleugels. Daar kan ik ook van genieten.”