100 jaar Herfsttij der Middeleeuwen

Johan Huizinga (1872 – 1945) geldt als de belangrijkste en meest invloedrijke historicus die ons land heeft voortgebracht. En zijn boek ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ wordt algemeen beschouwd als zijn hoofdwerk. Ondertitel: ‘Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden’. Deze klassieker verscheen in 1919 en is dus net als de Oosterparkwijk een eeuw oud. Een toevalligheid die verder geen betekenis heeft. Toch is er wel degelijk een connectie tussen dit boek en onze wijk. Johan Huizinga – die van 1905 tot 1915 hoogleraar in Groningen was – deed de kerngedachte van Herfsttij op tijdens een wandeling langs het Damsterdiep, aan de rand van de Oosterparkwijk. Of liever: wat later de Oosterparkwijk zou worden. In zijn boekje ‘Mijn weg tot de Historie’ (in 1947 postuum gepubliceerd) vertelde hij dat hij in namiddag “wanneer de zorg voor de kleine kinderen de tijd van mijn vrouw opeiste” vaak een wandelingetje buiten de stad maakte (een fraai voorbeeld overigens van de taakverdeling binnen een gezin in die tijd). Daarbij koos hij voor een route langs het Damsterdiep, het gedeelte dat toen nog bijna helemaal onbebouwd was, tussen de Petrus Campersingel en wat nu de Oostersluis is, schat ik in.

Het Damsterdiep anno 2019

Tijdens een van deze wandelingen (hij vermoedde zelf op een
zondagmiddag in 1907) kwam Huizinga tot een wezenlijk inzicht. Het inzicht dat
de late middeleeuwen niet moeten worden gezien als aankondiging van wat komen
gaat, maar “als het afsterven van dat wat heengaat.” Met andere woorden: bekijk
de middeleeuwen in zijn eigenheid, beoordeel deze tijd op zijn eigen
verdiensten en op zijn eigen karakter en laat je niet afleiden door gedachten
aan de periode die erop volgt. Veel geleerden in die tijd zagen in de late
middeleeuwen allerlei voortekenen van de 
renaissance die in aantocht was. Huizinga vond dit een principieel
onjuiste benadering. Houd je strikt bij de tijd zelf, zo luidde zijn devies.

De Bourgondiërs

We gaan bijna zeven eeuwen terug in de tijd. Terug naar de
late middeleeuwen. In 1356 vond bij de stad Poitiers in Frankrijk een veldslag
plaats tussen het Engelse en het Franse leger. Niet alleen verloren de Fransen
deze slag, maar ook werden hun aanvoerder, koning Jan II, en diens
veertienjarige zoon Filips door de Engelsen gevangen genomen en naar Londen
afgevoerd.  Maar het had allemaal nog
veel slechter kunnen aflopen. De koning had kunnen sneuvelen. Dankzij de oplettendheid
van Filips die hem een paar keer waarschuwde 
voor aanstormende Engelse ridders te paard (“Pas op vader – links! Pas
op vader – rechts !”) had hij het er levend afgebracht. Na terugkeer uit
gevangenschap beloonde koning Jan zijn zoon voor zijn optreden. Hij kreeg het
hertogdom Bourgondië cadeau. Ook hield Filips aan zijn heldhaftige gedrag
tijdens de slag bij Poitiers zijn bijnaam over. Sindsdien staat hij bekend als
‘Filips de Stoute’ – waarmee niet wordt bedoeld dat hij een ondeugende jongen
was. De Stoute’ is een afkorting van ‘de stoutmoedige’ oftewel ‘de dappere’.

Het was geen handige zet van koning Jan. Want door een
slimme huwelijkspolitiek, een gewiekst strategisch spel en andere machinaties,
wisten de hertogen van Bourgondië hun grondgebied in de jaren erna aanzienlijk
uit te breiden, wat uiteraard niet in het belang van Frankrijk was. Zo
trouwde  Filips de Stoute in 1369 met
Margaretha van Male, dochter en erfgenaam van Lodewijk van Male, graaf van
Vlaanderen. Na de dood van zijn schoonvader in 1384 kon hij Vlaanderen, met zijn
rijke handelssteden en welvarende lakenindustrie, aan zijn territorium
toevoegen. Vele andere  vorstendommen
volgden. In 1428 wist kleinzoon Filips de Goede, bij de zogenaamde ‘Zoen van
Delft” (zoen is verzoening) zich meester te maken van de gebieden die aan zijn
nicht Jacoba van Beieren toebehoorden – Holland, Zeeland en Henegouwen. In
amper 65 jaar tijd is er tussen Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk (het
latere Duitsland) een aaneengesloten Bourgondisch rijk ontstaan waarmee terdege
rekening moest worden gehouden. In ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ geeft Johan
Huizinga zijn heel eigen visie op het leven in dit snel uitdijende hertogdom,
gedurende de veertiende en vijftiende eeuw.

In dit gebied kwamen kunst en cultuur tot grote bloei.
Voor  het klooster te Champmol bij Dijon
– dat door Filips de Stoute is gesticht – vervaardigden beeldhouwer Claus
Sluter en zijn navolgers praalgraven met zogeheten pleurants, beelden die het
verdriet om de gestorvene uitbeelden, die Huizinga “de diepste en waardigste verbeelding
van de rouw” noemde, “een dodenmars in steen.” In de vijftiende eeuw waren in
Vlaamse steden schilders als Jan van Eyck, Rogier van der Weyden en Hans
Memling actief. Deskundigen spreken tegenwoordig van oudnederlandse of
vroegnederlandse schilderkunst, maar de meeste mensen kennen hen beter onder de
oude benaming – Vlaamse primitieven.

Nabloei

Huizinga baseerde zich bij zijn studie op onder meer
kronieken, schilderijen, geïllustreerde handschriften, poëzie en ridderverhalen
uit de tijd zelf. Dat was honderd jaar geleden een heel  ongebruikelijke aanpak. Verder ging het hem
niet zozeer om wat zich in de late middeleeuwen feitelijk allemaal afspeelde,
maar om wat hier achter stak: wat zegt dit over hoe de mensen dachten, hoe ze
voelden, hoe ze ervoeren wat er om hen heen gebeurde? Hoe beleefden ze hun
godsdienst?  Hoe keken ze aan tegen
liefde en tegen de dood? Wat dreef hen? Ook deze benadering was in 1919
vernieuwend. Het was het begin van wat tegenwoordig mentaliteitsgeschiedenis
wordt genoemd.

En steeds weer kwam Huizinga tot de conclusie dat de late middeleeuwen een periode van nabloei waren, hoe mooi de kunst uit die tijd op zich ook was. Hij zag tal van uiterlijke vormen die weliswaar in de praktijk nog voortleefden, maar hun oorspronkelijke betekenis kwijt waren geraakt. Huizinga verwoordde het allemaal in een zeer bloemrijke taal. Zo zei hij bij het beschrijven van een hoffeest: “Het was alles teveel literatuur geworden, een voze renaissance en een ijdele conventie. De overlading met staatsie en etiquette moest het innerlijk verval van de levensvorm bedekken.” In de inleiding (voorbericht) van het boek sprak hij van “de middeleeuwse beschaving in haar laatste levensgetij, als een boom met overrijpe vruchten.”

Juliana

In 1915 is Huizinga uit Groningen vertrokken om hoogleraar
in Leiden te worden. Hij bekleedde de leerstoel algemene geschiedenis tot 1941
– toen de Duitse bezetter de Leidse universiteit sloot. Zijn bekendste student
was ongetwijfeld prinses Juliana die van 1927 tot 1930 bij verschillende
faculteiten colleges volgde, met name bij die der geesteswetenschappen.
Huizinga was haar favoriete docent. Jolande Withuis vertelt in haar biografie
van Juliana dat deze haar moeder, koningin Wilhelmina, aanspoorde de boeken van
Huizinga te gaan lezen. Hij werd zelfs op paleis Noordeinde uitgenodigd, waar
hij de aanwezigen vermaakte door op een schoolbord politieke spotprenten te
tekenen – een kunst waar hij heel bedreven in was. En toen de prinses haar
studententijd afsloot met een erepromotie trad Huizinga op als haar promotor.
Zeven jaar later, in 1937, vroeg Juliana hem getuige te zijn bij haar huwelijk
met prins Bernhard. Dat geeft wel aan hoezeer ze hem waardeerde. Overigens was
Huizinga niet de enige die met zijn handtekening het huwelijk rechtsgeldig
maakte.

In totaal had het bruidspaar maar liefst acht getuigen
aangetrokken.

De Nobelprijs

Zoals bekend, heeft nog nooit een Nederlandse schrijver de
nobelprijs voor literatuur gekregen. Maar in 1939 waren we er heel dichtbij.
Johan Huizinga was dat jaar de 
gedoodverfde winnaar. Alles leek in kannen en kruiken – tot het
nobelprijscomité op het laatste moment besloot de prijs toe te kennen aan de
Finse auteur Frans Eemil Sillaanpää. Dit had een reden. De Sovjet Unie stond op
het punt Finland binnen te vallen en het comité wilde het Finse volk een
steuntje in de rug geven door een schrijver uit zijn taalgebied te bekronen.
Dit ging dus te koste van de Nederlandse kandidaat.

Love Story

‘Herfsttij der Middeleeuwen’ geldt nog altijd als een
standaardwerk – ook internationaal. Het boek is al snel in het Engels, Frans en
Duits vertaald. Later volgden vertalingen in, onder meer, het Chinees,
Russisch, Armeens, Bulgaars en Albanees. Dat het werk op Amerikaanse
universiteiten tot de gebruikelijke leerstof voor geschiedenisstudenten
behoort, laat een scène zien uit Love Story, de tranentrekker die begin jaren
zeventig miljoenen mensen naar de bioscoop lokte. Het verhaal rond het gedoemde
liefdespaar Jenny en Oliver, gespeeld door Ali MacGraw en Ryan O’Neal. Wanneer
Oliver in de universiteitsbibliotheek op zoek is naar een boek, lopen de twee
elkaar toevallig tegen het lijf – het begin van hun love story. Weet u welk
boek Oliver moest hebben? ‘The Waning of the Middle Ages’ – de Engelse
vertaling van Herfsttij! Dat Erich Segal, de schrijver van Love Story, voor
deze titel koos, zegt iets over de reputatie die Huizinga’s boek in Amerika
geniet. Het boek ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ – waarvan de kiem op een
zondagmiddag in 1907 werd gelegd, tijdens een wandeling langs het Damsterdiep,
aan de rand van wat nu de Oosterparkwijk is.