De herinneringen van Menno Wielinga aan GVAV en het Oosterparkstadion

Menno Wielinga (geboren in 1945) woont al vele jaren in Bedum, maar hij heeft zijn hele jeugd in de Oosterparkwijk doorgebracht. Een paar jaar geleden heeft hij in een interview in deze krant uitgebreid her-inneringen opgehaald aan het leven in onze wijk in de jaren vijftig en zestig. Daarbij is hij niet aan toegekomen aan een heel belangrijk onderdeel van zijn jeugdjaren – de voetbalclub GVAV en de wedstrijden in het Oosterparkstadion. Dit verzuim maakt hij nu goed in een tweede interview. Om te beginnen geeft hij een kort overzicht van de historie van de club.

“GVAV – de naam staat voor ‘Groninger Voetbal en Atletiek Vereniging’ – werd in 1915 opgericht. Twee jaar later kwam de atletiekvereniging ‘Rapiditas’ tot stand. En op 26 januari 1921 zijn beide verenigingen met elkaar gefuseerd tot de ‘Groningse sportvereniging GVAV-Rapiditas’, kortweg GVAV Rapiditas. En nog korter: GVAV. De club bestond uit verschillende afdelingen, met onder andere atletiek, boksen en zwemmen, maar bereikte op voetbalgebied het hoogste niveau.

In 1940 werd GVAV noordelijk kampioen voetbal. En op 15 juli 1956, twee jaar na het invoeren van het betaalde voetbal, promoveerde GVAV naar de eredivisie. Het elftal bestond in die dagen uit, ik noem enkele namen die me nu in de zin schieten, keeper Otto Roffel en de spelers Klaas Buist, Rem Been, Ale Westra, Piet de Koe, Johnny de Groot en Henk Meuken. Zij waren de helden uit mijn kinderjaren. In 1971 is de naam veranderd in FC Groningen. De oudere Groningers hadden moeite met deze nieuwe naam. Zij bleven consequent spreken over GVAV.” 

Je was in je jongensjaren een groot voetballiefhebber?

“Dat was ik beslist. En GVAV was mijn favoriete club. Altijd als ze thuis speelden, ging ik op zondagmiddag naar het stadion. Een jongenskaartje kostte eind jaren vijftig 25 cent. Maar met het GVAV-pas dat ik af en toe van mijn schoolvriendje Bert leende, kon ik voor vijftien cent naar binnen. Dat scheelde dus een dubbeltje. Voor dat geld kon je in die tijd twee ijslolly’s kopen! Wanneer GVAV een uitwedstrijd had, ging ik kijken naar Oosterparkers die ook in het stadion speelden. Een jongenskaartje kostte bij die club maar vijftien cent, maar Oosterparkers speelden dan ook een divisie lager dan GVAV. Een keer brak tijdens de wedstijd een enorme hoosbui los. We stonden in de open lucht en werden klets- en kletsnat. Toen riep een van de suppoosten vanaf de tribune aan de parkzijde: ‘Kom moar hier jongens. Hier is ‘t dreug!’ Dat was aardig van die man. GVAV en Oosterparkers waren in die tijd echte volksclubs. Een aantal spelers woonde en werkte in de buurt. Die kwam je gewoon op straat tegen, zoals Heiko Wolda die in het dagelijks leven postbode was. En Tjerk Bolhuis die in de wijk brood bezorgde. De broers Duits woonden net als ik in de Nachtegaalstraat. Dat waren twee heel elegante voetballers, herinner ik mij. Klaas Buist, bijgenaamd ‘De Neuze’, woonde wat verderop, aan de West-Indischekade. Die zag je vaak op de fiets langskomen. Hij was een stoere en onverzettelijke linksback. En Henk Meuken, niet te vergeten. Als je hem op straat zag, schreeuwde je ‘Moi Henk’. En dan riep hij ‘Moi’ terug. Henk Meuken had je gegroet! Daar kon je de hele dag op teren!”

Wat herinner je je van de wedstrijden?

“Voor de wedstrijd begon, schetterde altijd de mars ‘Koning Voetbal’ uit de luidsprekers. Dat was een manier om in de stemming te komen. Het hele stadion werd erdoor opgepept. En de meeste mannen in het publiek rookten. Dat was toen geen enkel punt. Zo’n wedstrijd was natuurlijk spannend, de zenuwen gierden je soms door de keel. Zodra er was afgetrapt, staken de supporters tientallen, honderden, duizenden shagjes en sigaretten op. Vanaf de tribunes trok er een enorme rookwolk over het veld. En dan de wedstijden zelf. Na een grove overtreding tegen een GVAV-speler, schreeuwde iemand uit het publiek naar Piet Fransen: ‘Piet! Piet! Piet!’ Fransen keek vragend vanuit het veld naar de schreeuwer. ‘Piet! Piet! Nummer zeuven! Nummer zeuven most hebb’n!’ Piet Fransen schreeuwde terug: ‘Wel?’ Opnieuw: ‘Nummer zeuven! Nummer zeuven!’ Piet Fransen knikte – hij had het begrepen. En binnen drie minuten werd nummer ‘zeuven’ door hem onderste boven geschoffeld. Er deinde hierna een golf van voldoening over de tribunes. Keeper Otto Roffel had de gewoonte tijdens de wedstrijd te ver van zijn doel af te gaan staan. Vanaf de jongenstribune werd er dan geschreeuwd: ‘Hé, Roffel! Roffel! Goa in dien kool stoan, kerel!’ Otto Roffel keek verschrikt door zijn ijzeren brilletje achterom en spoedde zich terug naar zijn doelgebied. Henk Klunder heeft een keer bij een botsing op het veld zijn been gebroken. Toen het ambulancepersoneel hem per brancard afvoerde, werd er door iedereen langdurig zwijgend geapplaudisseerd. Dat applaudisseren bij bepaalde gebeurtenissen is dus niet iets van de laatste jaren. Verder herinner ik me dat er altijd gelazer was wanneer Groningen tegen Ajax speelde.”

Hoezo?

“Ik weet niet waardoor dat kwam. Eén keer is het min of meer uit de hand gelopen. De scheidsrechter keurde een glaszuiver kopdoelpunt van GVAV-er Rikkert la Crois af. De bal ging er perfect in! Dat kan ik bevestigen, ik heb het zelf van dichtbij gezien, vanachter het doel waar ik stond. Toch werd de goal afgekeurd. Nou, dat liet het Groningse publiek natuurlijk niet op zich zitten. Honderden verontwaardigde supporters klommen over de hekken en stormden het veld op. Ik liep met hen mee en zag hoe een volwassen kerel de scheidsrechter bij de arm greep en riep: ‘Meneer, het was een zuiver doelpunt!’ De scheidsrechter moest door de politie ontzet worden. Het bleef die zondag nog lang onrustig in de Oosterparkwijk. De KNVB liet het incident niet over zijn kant gaan en kwam met een strafmaatregel: GVAV moest één wedstrijd spelen zonder de jeugd op de jongenstribune. Dat vond ik niet terecht. Er waren meer volwassen mannen het veld opgestormd dan jonge jongens zoals ik.

Maar meestal was de sfeer in het stadion heel gemoedelijk. Er liepen tijdens de rust snoepverkopers rond in het stadion. Liefhebbers gooiden een kwartje omlaag, waarna ijsjes en marsen naar boven werden gegooid. Het was mikken, meestal ging het goed. Bezoekers op de onderste rijen gaven bereidwillig bekers koffie door aan supporters die hoger stonden. Er werden ook broodjes met worst te koop aangeboden. ‘Geef mie ook maor!’, schreeuwde iemand van bovenaf. Vervolgens ging er een rijksdaalder naar beneden en een worstenbroodje naar boven. De man pakte het broodje aan, keek ernaar en schreeuwde luidkeels naar beneden: ‘Wel het mie verdomme van mien worst zitt’n vret’n!?’ Luid gelach op de staantribune. En dan die keer dat de omroeper in het stadion tijdens de wedstrijd met de volgende mededeling kwam: 

‘Wil de heer K. zich onmiddellijk naar het Academische Ziekenhuis, afdeling Verloskunde begeven!’ Voor de zekerheid werd het bericht nog een keer herhaald ook. Nou, een reactie bleef natuurlijk niet uit. Er steeg een hilarisch gebrul op vanaf de tribune. ‘Most opschaiten, jong!’ ‘Ken hai d’rekt weer opneis begunn’n!’ ‘Joa man, ‘t is lössen en load’n!’. Prachtige momenten waren dat.”

Het Oosterparkstadion is er al een aantal jaren niet meer.   

“Ja, tot verdriet van velen is het stadion waaraan zoveel mooie herinneringen verbonden zijn, vijftien jaar geleden afgebroken. In december 2005 speelde FC Groningen er zijn laatste wedstrijd. Een maand later, op 7 januari 2006, werd de competitie vervolgd in de Euroborg. FC Groningen versloeg die dag BV Veendam in een vriendschappelijke wedstrijd met 5-0. In de jaren daarna werd op de plaats van het stadion een nieuwe wijk gebouwd. De Velden. De straatnamen herinneren aan de Groningse voetballers van weleer: de Jan Groningerstraat, de Tjerk Bolhuisstraat, de Piet Fransenlaan, de Piet de Koestraat en de Henk Cornelis-straat. Deze spelers zijn inmiddels allemaal overleden. De straatnamen Parkzijde en Langezijde verwijzen naar de tribunes in het voormalige stadion. Al eerder werd in de Van Starkenborghwijk een straat genoemd naar de legendarische keeper Tonny van Leeuwen, die in 1971 bij een auto-ongeluk om het leven is gekomen. Heel tragisch. Hij is maar 28 jaar geworden. Er zijn nu niet veel spelers uit mijn jeugd nog in leven. Een paar maanden terug zijn, kort na elkaar, middenvelder Gerrit Borghuis en keeper Otto Roffel overleden. De grote voetballers van toen – het zijn namen geworden uit een vroegere tijd. Maar ik heb ze in actie gezien, ik heb ze in hun glorietijd meegemaakt, ik heb jarenlang van hun spel genoten – en ik koester de herinneringen die ik aan hen heb.”