Zijn verzameling plakboeken heeft hij al klaargelegd. Bijna vijfendertig jaar heeft Leen Molijn als toneeltechnicus bij het cultuurcentrum De Oosterpoort gewerkt. Van alle theatervoorstellingen waarbij hij betrokken is geweest, heeft hij krantenartikelen uitgeknipt en ingeplakt – aankondigingen, recensies, commentaren, keurig op volgorde, met de precieze datum erbij. Ze vullen samen een kleine twintig plakboeken en illustreren de verhalen die Leen te vertellen heeft. In ruim een kwart eeuw in De Oosterpoort heeft hij heel wat meegemaakt. En veel artiesten persoonlijk leren kennen. Het levert een bonte stoet aan anekdotes op waar hij met smaak over vertelt.
“Halverwege de jaren zeventig las ik in de krant een advertentie waarin de stadsschouwburg vroeg om een medewerker aan de kassa. Het werk dat ik toen deed, bij een toeleveringsbedrijf in Hoogkerk, beviel me niet meer. Ik moest veel overwerken en die uren werden niet uitbetaald. Ik wilde iets anders. En kaartjes verkopen in de schouwburg – dat leek me wel wat. Ik heb dus gesolliciteerd en kreeg na een tijdje een oproep om voor een commissie te verschijnen. Een van de leden, Lex van Calcer, ik weet zijn naam nog altijd, meende dat het werk als kassier helemaal niets voor mij was. ‘Waarom probeer je het niet bij De Oosterpoort? Daar hebben ze mensen als jij nodig. Volgens mij ben je daar veel meer op je plek.’ Ik heb zijn advies opgevolgd. En zo ben ik in De Oosterpoort toneeltechnicus geworden. Het was pionieren in de begintijd. In de grote zaal waren eerst helemaal geen stoelen. De bezoekers zaten tijdens het concert gewoon op de grond of bleven staan. We noemden het ‘betonconcerten’.”
Wat hield je werk precies in?
“Dat was heel gevarieerd. Overdag met de hele ploeg vrachtwagens uitladen en decors bouwen en ’s avonds, tijdens de voorstelling de gordijnen open en dicht doen, decorstukken laten zakken en het licht en geluid verzorgen. Het was echt buffelen. Na afloop moesten we de hele boel weer afbreken. Maar de volgende ochtend stonden we om tien uur alweer paraat om de volgende voorstelling voor te bereiden. Er was toen nog geen werktijdenwet. Daar stond tegenover dat we in de zomer een paar maanden vrij waren. Dan ging ik met de boot van de Zonnebloem mee of met een schip van het Rode Kruis. Mensen verzorgen – mooi om te doen.”
Je hebt veel artiesten meegemaakt.
“In de jaren zeventig en tachtig waren er in de Oosterpoort veel jazz en bluesconcerten. Buddy Guy, Muddy Waters, Lou Reed. Ook veel rock and roll. Later ook veel popmuziek. Debbie Harry, de zangeres van de groep Blondie heb ik meegemaakt. En Marianne Faithfull, een keurige, wat oudere dame, die tijdens de voorstelling aan een tafeltje zat te roken. Ze werd mooi belicht en zag er prachtig uit. Ik herinner me nog goed hoe indringend ze ‘Sister Morphine’ zong. In die tijd was ze overigens al afgekickt. Bob Geldof was weer een heel andere gast. Na zijn concert met the Boomtown Rats ging hij met het publiek in discussie over politiek. Het was mijn taak de artiesten van de kleedkamer naar het podium te begeleiden. Nina Simone – die ervaring zal ik nooit vergeten. Ze stond bekend als bijzonder lastig. Ze kwam van een ander concert en mij was gezegd om, als ze met de taxi arriveerde, direct de slagboom omhoog te doen zodat ze niet hoefde te wachten. En ik moest vooral niets verkeerds zeggen. Bij binnenkomst keek ze me niet aan en gaf ze me ook geen hand. Ze wilde alleen maar weten waar de ‘dressingroom’ was. We hadden haar kleedkamer prachtig ingericht met bossen rozen en lekker eten en drinken, maar deze was wel op de eerste verdieping. En ze weigerde de trap te nemen. ‘I don’t take the stairs’. Nu ben ik een vriendelijk iemand, maar ik knip en buig niet. Ik ben een jongen van de gestampte pot. En ik zei tegen haar ‘zullen we er eerst een kijkje gaan nemen? Wanneer de kleedkamer u niet bevalt, richt ik in no time beneden eentje voor u in.’ Ze stribbelde eerst tegen, maar ging uiteindelijk toch akkoord. En toen ze de kamer zag, sloeg ze helemaal om. ‘Thank you man!’ Ze wilde dat ik de hele avond bij haar bleef. Ik stond tijdens het concert in de coulissen en bood haar wat te drinken aan wanneer ze daarom vroeg. Ze was nu heel vriendelijk. Totaal geen kuren of kapsones. En het werd een prachtig optreden. Zonder orkest. Ze begeleidde zichzelf enkel op de piano.”
En Nederlandse artiesten?
“Heel veel – van Herman Brood tot Rob de Nijs, Edwin Rutten en Conny Vink. Met Herman van Veen heb ik veel gewerkt. Een aardige man en een groot artiest. Na afloop ging hij altijd douchen en kwam in badjas uit zijn kleedkamer. ‘Prima gedaan’, zei hij dan en kneep me daarbij eventjes vriendschappelijk in de kont. Een vast ritueel. Gert Timmerman kwam voor een optreden in zijn grote Amerikaanse slee voorrijden. Zonder Hermien – die was ziek. Gert had zijn eigen muziekapparatuur bij zich. De kofferruimte was er helemaal mee gevuld. Na het concert moest het allemaal weer ingeladen worden. En het paste niet. Je zou zeggen – wat eruit komt, moet er ook weer in kunnen – maar het paste niet. Met geen mogelijkheid kregen we alle apparatuur weer in die kofferruimte. Nu was Gert Timmerman in die jaren een gelovig man, het was midden in zijn EO-tijd, maar ik heb nog nooit iemand zo horen vloeken. De ene GVD na de andere.”
Ging er wel vaker iets mis?
“Er was een keer in de kleine zaal een optreden door een klassiek pianist. Een paar uur voor het concert begon, werd de vleugel uitgeladen en op zijn plaats gezet. Ik hoefde niets te doen. ‘Nee, meneer, we redden ons wel’. De klep was tijdens het vervoer afgesloten om beschadiging te voorkomen. Ik kreeg de sleutel overhandigd. ‘Veel succes vanavond’. Maar wat bleek? Toen ik de klep openmaakte, ontbrak het toetsenbord. Ik heb direct het bedrijf gebeld waar de piano vandaan kwam. De telefoniste die ik aan de lijn kreeg, wilde me eerst niet geloven. ’Meneer, het is geen 1 april!’ Toen ik aandrong, is ze toch maar een kijkje gaan nemen in de werkplaats. En daar lag het toetsenbord! Bij het schoonmaken was het uit de vleugel verwijderd – en niet teruggeplaatst. Paniek in de tent! De tijd begon te dringen. De pianist wilde voor het concert eerst nog repeteren. Het toetsenbord is toen per expresse bezorgd, we hebben een pianostemmer geregeld, die heeft de zaak in orde gebracht en het is allemaal goed gekomen.
Bij een toneelvoorstelling is er ook een keer iets misgegaan met een piano. De actrice in het stuk ging in een bepaalde scène achter de piano zitten en begon te spelen. Ze speelde niet echt – het geluid kwam van de band. En die band moest ik starten. Ik drukte op de knop – maar er kwam niets. De techniek haperde. Toen de actrice dat doorhad, stond ze op en merkte op. ‘Ach, eigenlijk heb ik ook helemaal geen zin om te spelen.’ Zo zie je – soms moet je als artiest kunnen improviseren.”
Wanneer ben je met werken gestopt?
“Op mijn zestigste ben ik met pensioen gegaan. Ik ben in 1949 geboren – ik kon nog net van een regeling gebruik maken. De techniek veranderde zo snel – het was voor mij op den duur niet meer te behappen. Op het laatst deed ik alleen nog het licht op het toneel aan en uit. Of ik zat aan de telefoon of achter de kassa kaartjes te verkopen. Lex van Calcer had gelijk. Dat werk was niets voor mij. Bovendien – ik heb altijd hard gewerkt, het was ook zwaar werk, dat begon nu zijn tol te eisen. Na vijfendertig jaar vond ik het welletjes. En ik heb afscheid genomen. Ik zit nu thuis. Maar ik verveel me niet. Ik ben altijd een verzamelaar geweest, ansichtkaarten, telefoonkaarten, muziek. Die laatste hobby heb ik weer opgepakt. Ik heb nu een mooie collecties singles en elpees uit de jaren zestig, zeventig en tachtig. Er staan twee pick-ups om ze op te draaien. Dan geniet ik. Muziek is nog altijd mijn lust en mijn leven.”