Wandelend, als in mijn dromen
onder wit besneeuwde bomen
die heel zacht geluiden maakten
daar hun takken lichtjes kraakten
in het zachte licht der maan
Glinsterende ijskristallen
die als vlokken zijn gevallen
en als witte donzen deken
op de grond was neergestreken
in die eens zo groene laan
Vocht, als glas, droop van de stammen
sporen nog van oude zwammen
Bos, dat naar de hemel reikte
waar de maan weemoedig prijkte
in haar eeuwenoude baan!
Al dat witte en dat zachte
lag daar stilletjes te wachten
tot de zon het aan zou raken,
om zo weer een eind te maken
aan haar kort en broos bestaan …
Witte, witte winterweken
‘k Raak er nooit op uitgekeken
Kun je van iets mooiers dromen
dan met rijp getooide bomen?
Spookjesachtig, lijkt de laan
Wie wil hier nu huiswaarts gaan!
Want al is het elders goed
het wonder heb ik hier ontmoet …
Maria Riksten-Brouwer